Hoofdstuk 13
De Zwarte Kloof
Alvorens naar het hoofdkwartier van Dilbert te gaan hadden
Willy en zijn helper Sam en Dirk naar een gewelfde kelder
gebracht.
Voor het kleine raam zat een stevige tralie en de enige
meubilering bestond uit een houten brits. Het was kennelijk
een soort gevangeniscel, die Dilbert had ingericht om
hinderlijke tegenstanders op te bergen of weerbarstige helpers
klein te krijgen.
Sam en Dirk hadden geen idee waar ze konden zijn, want men had
de blinddoek pas weggenomen toen ze in de cel waren. Ze
onderzochten grondig hun klein en vochtig logies. Er was geen
schijn van kans op uitbreken. Tenslotte gingen ze op de brits
zitten en spraken lange tijd geen woord.
Sam zuchtte diep en voelde in zijn zakken. Gelukkig had men
hem zijn pijp niet afgenomen. Er zat nog voldoende tabak in
voor een trekje. Hij wilde de pijp aansteken, maar vond geen
lucifers. Dirk haalde de aansteker van Loeber te voorschijn.
Meteen besefte hij dat hij niet eens aan de aansteker had
gedacht om zich te verdedigen! Wat stom dat hij er niet op een
gunstig moment gebruik van had gemaakt!
'Krijg ik een vlammetje?' onderbrak Sam zijn gepeins.
Dirk vertelde vlug wat hem door het hoofd was gegaan.
'Zo krijg je vuur,' demonstreerde hij. Vervolgens wees hij op
een tweede knopje. 'Maar als je hier op drukt spuit het
bedwelmend gas eruit.'
Sam nam de brandende aansteker, stak zijn pijp aan en bekeek
nieuwsgierig het voorwerp. Op dat ogenblik klonken haastige
stappen op de stenen trap die naar de kelder leidde.
Sam doofde de aansteker en hield hem in zijn gesloten hand
klaar.
Willy maakte de deur open en wenkte Dirk:
'Jij!'
Dirk stond op. Willy bleef bij de deur staan, de revolver
klaar. Zijn helper blinddoekte Dirk. Sam kreeg geen
gelegenheid om de aansteker te gebruiken. Hij moest machteloos
toezien hoe de twee mannen Dirk meenamen. Ze brachten Dirk
weer naar de kleine vrachtwagen, duwden hem in de laadruimte
en reden weg.
Ongeveer een half uur later werd de deur van de cel opnieuw
open gemaakt en kwam er een man binnen. Sam bleef rustig op de
brits zitten en deed alsof hij zijn pijp wilde aansteken. Hij
hield de bovenkant van de aansteker in de richting van zijn
bewaker. Sam drukte op de knop. Een wolk bedwelmend gas spoot
in het gezicht van de man. Hij wankelde en viel bewusteloos op
de grond. Sam rende de gang in. Hij ademde diep omdat hij
draaierig werd van het beetje gas dat hij had opgesnoven en
sloot de celdeur af. Sam snelde de trap op, bijna tegen een
tweede bewaker aan, die net naar de kelder toekwam. Sam drukte
weer op de knop. Het kleine gasreservoir van de aansteker was
blijkbaar bijna leeg want er ontsnapte slechts een zwakke
straal. Maar doordat Sam de aansteker vlak onder de neus van
de man duwde was het nog voldoende om hem buiten gevecht te
stellen.
Sam liep naar de poort, maar die was gesloten. Hij maakte
gebruik van de dwarsstijlen om de hoge poort te beklimmen. Het
kostte hem veel inspanning om op de vooruitstekende kap te
komen, die over de poort was gebouwd. Sam kroop een eindje
over de muur die de binnenplaats afsloot en liet zich op
straat zakken.
Juist toen Sam de straat uitrende kwam er een auto aan die bij
de poort stopte. Bernard, Tony en nog drie andere kerels
stapten uit.
Intussen was de man die slechts door een restje gas was
bedwelmd weer bijgekomen. Hij trok de poort open en alarmeerde
de anderen.
Ze kregen Sam nog net in de gaten voor hij om de hoek van de
straat verdween.
Toen ze enige ogenblikken later de lange zijstraat insloegen
lag die geheel verlaten. De mannen vroegen zich af hoe Sam
Suffie in zo'n korte tijd spoorloos kon verdwijnen.
'Misschien is hij in een huis gevlucht,' meende er een.
Maar Tony, die over de schutting keek die de straat aan ��n
kant afsloot, riep:
'Daar loopt-ie!'
Achter de schutting lag het station. Sam rende over de rails
van het rangeerterrein in de richting van het stationsgebouw.
Zijn te brede broekspijpen fladderden als vleugeltjes rond
zijn benen. Door de grote sprongen die hij nam scheen hij te
vliegen. Met ook nog vleugeltjes aan zijn hoed zou Sam een
moderne versie van de Griekse god Hermes geleken hebben.
Sam verdween tussen de goederenwagens die op het
rangeerterrein stonden. Voor zijn achtervolgers over de
schutting waren geklauterd en de spoorwagens naderden was Sam
al in het station gevlucht. Hij verschool zich achter een
stapel kisten op het perron en holde daar vandaan in ��n ruk
naar de wachtkamer.
Terwijl zijn makkers in en om de goederenwagens zochten, klom
Bernard op het dak van een wagen. Van daaruit zag hij Sam. Hij
floot zijn helpers bijeen, maar toen ze naar het
stationsgebouw liepen, sneed een voorbijrijdende trein hun de
pas af.
Sam wilde door de wachtkamer de straat op vluchten, maar bij
de buitendeur zag hij een auto voor het station stoppen. Vier
mannen sprongen eruit. Het leek wel of Dilbert de hele bende
had opgetrommeld om hem te pakken te krijgen.
Sam rende naar de telefooncel en draaide vlug het nummer van
Talboom op het politiebureau.
'Hallo commissaris Talboom, hier Sam Suffie,' riep hij in het
toestel, terwijl zijn blik voortdurend van de straatdeur naar
de perrondeur ging, waar de bendeleden verschenen.
Talboom hoorde hem nog op zeer gejaagde toon zeggen:
'Ik ben in het station gevlucht voor de bende van Dilbert.
Haast u. Ze sluiten me in. Ik probeer tijd te winnen...'
'Hallo Sam! Hallo!' riep Talboom terug, maar kreeg geen
antwoord meer.
'Afgesneden!' zei hij tot Nort, die bij hem stond.
Al de beschikbare politieagenten werden direct
gemobiliseerd.
Bernard had de deur van de telefooncel opengerukt en Sam naar
buiten getrokken. Tony kwam erbij en ze hielden hem ieder aan
een kant stevig vast. Dat alles gebeurde vlug en zwijgend,
want ze hadden er alle belang bij een opschudding te
vermijden. De wachtende reizigers hadden, op een enkele
uitzondering na, niets van het voorval gemerkt in de drukte. Er
was een trein binnengelopen en ze dromden naar het perron. Een
bakkersjongen kwam het station binnen. Hij droeg op zijn hoofd
een groot dienblad met gebakjes voor het stationsbuffet. Hij
stond verbaasd stil toen hij bijna tegen Bernard en Tony
opbotste, die de tegenspartelende Sam meetrokken.
'Help! Help!' riep Sam de jongen toe, maar zo schor van emotie
dat hij door het lawaai van de trein, de mensen en de
mededelingen door de luidsprekers helemaal overstemd werd. De
bakkersjongen en enkele reizigers die vlakbij stonden, keken
stomweg toe. Het is wonderlijk hoe de meest onverklaarbare
dingen midden in het publiek kunnen gebeuren, zonder dat ook
maar iemand een vinger uitsteekt.
In een laatste poging zich te verzetten liet Sam zich met zijn
volle gewicht op de grond vallen. Hij trok Bernard en Tony in
zijn val mee, zodat ze hun hoofden tegen elkaar stootten.
Volkomen verrast lieten ze Sam los. Deze sprong overeind,
graaide met beide handen in het gebak en gooide het in het
gezicht van een kerel die hem wilde vastgrijpen.
Voor de bendeleden de slagroom en de pudding uit hun ogen
hadden gewreven, was Sam tussen de stomverbaasde toeschouwers
door het perron opgevlucht. Hij sprong in de trein die op het
punt stond te vertrekken. Toen hij zag dat zijn achtervolgers
ook in de trein sprongen, verschanste hij zich in het toilet.
Hij trok het raam open dat op de rails uitkeek, werkte zich
erdoor en vluchtte opnieuw naar de goederenwagens op het
rangeerterrein.
De anderen waren eveneens van de trein gesprongen, net voor
hij wegreed. Ze zwermden waaiervormig uit over het
rangeerterrein, naar de wagens toe waar Sam verdwenen was.
Sam handelde nu niet meer in het wilde weg. Hij wou tot elke
prijs tijd winnen tot de politie kwam. Hij kroop vlug onder
een wagen door naar een stel van vier goederenwagens. De deur
van een der wagens was los. Sam sprong erin en schoof de deur
dicht. Hij zette met een stuk hout de deur klem. Hij was nog
niet klaar met het blokkeren van de tweede deur toen de
bandieten zijn schuilplaats trachtten open maken. Sam drukte
ijlings zijn rug tegen de deurkast en zette zich schrap met
z'n voet tegen een ijzeren steun in de wand.
Ondertussen was het personeel in het station door de ongewone
gebeurtenissen gealarmeerd, maar niemand wist precies wat er
gaande was. Bernard zag dat er geen tijd meer te verliezen
viel. Een eindje verder stond een kleine rangeerlocomotief op
hetzelfde spoor. Hij wenkte Tony. Ze holden naar de locomotief
en kropen in de cabine.
Toen zijn achtervolgers hun pogingen de spoorwagen open te
maken opgaven, had Sam vlug de tweede deur eveneens met een
balk klem gezet. Hij wachtte in spanning. Het werd en wedloop
met de tijd. Zou de politie het station bereiken voor de
bandieten wat gingen ondernemen?
Dilbert had Bernard en Tony opgedragen eens voor goed met Sam
Suffie af te rekenen. Ze moesten dit karwei opknappen om hun
vorige blunder goed te maken. Hoe Bernard het precies aan ging
leggen wist hij nog niet. Hij zou er in ieder geval voor
zorgen dat de prooi niet ontsnapte. Hij liet Tony de
locomotief tegen de goederenwagen aanrijden waarin Sam zich
had verschanst. Toen duwden ze met toenemende snelheid de
wagens over het rangeerspoor voort.
Op weg naar het station had commissaris Talboom met Nort vlug
een plan ge�mproviseerd. Ze waren met drie politiewagens. Twee
werden elk naar een uitrit van het station gestuurd. Talboom
en Nort reden regelrecht naar het stationsgebouw en zo werd
van drie kanten uit de actie ingezet. Bernard en Tony waren
volop bezig de snelheid van hun treintje op te voeren toen de
politie ingreep.
Tony remde en ze sprongen van de locomotief nog voor deze
helemaal stilstond. Ze werden door twee agenten opgevangen
toen ze tussen de goederenwagens doorliepen. De andere
bendeleden werden eveneens stuk voor stuk ingerekend.
Toen de locomotief stopte was het wagenstel blijven
doorrijden. Nort, die van een spoorwegarbeider had vernomen
dat Sam in de gesloten goederenwagen zat, spurtte naar de
trein toe en slaagde erin op de spoorwagen te springen. Hij
klom langs een ijzeren laddertje naar boven. Nort bonsde op
het dak en riep luid: 'Sam! Sam!'
Sam schudde zijn hoofd, nog wat verdwaasd. Tony had met de
locomotief de wagen zo hard geramd dat Sam met zijn hoofd
tegen de wand botste en duizelig was blijven liggen. Maar de
stem van Nort kikkerde hem op. Sam veerde overeind, schopte de
balk weg zodat hij de deur open kon schuiven en stak zijn
hoofd naar buiten. 'Hee Nort!' riep hij uitbundig terug.
Maar deze had geen tijd om de vreugdekreet te beantwoorden.
Het wagenstel begon steeds harder het hellende rangeerspoor af
te lopen, dat via een wissel op het hoofdspoor aansloot. En
daar kwam uit de tegenovergestelde richting een trein aan. Een
botsing werd onvermijdelijk en het leek erop dat de wens van
Dilbert toch in vervulling zou gaan. Nort begon haastig de
handrem aan te draaien die achter op de spoorwagen stond. Maar
dat was niet genoeg om het zware stel op het dalende spoor te
laten stoppen. Ze reden recht op de naderende trein af.
Sam, die de botsing zag aankomen, stond als verlamd in de
deuropening.
'Springen!' riep Nort hem toe en wilde zelf de sprong van de
nog hard rijdende wagen riskeren, toen de wissel werd
overgehaald, vanuit de seinpost, waar men het gevaar had
gezien. Het wagenstel liep keurig langs de passerende trein op
het zijspoor en bleef tenslotte een eindje verder staan.
De eerste zorg van Nort en commissaris Talboom was zo vlug
mogelijk te achterhalen waar Dirk en Dilbert konden zijn. De
ondervraging van de arrestanten, noch de verklaringen van Sam
gaven daaromtrent enige opheldering. Een van de mannen
vertelde dat men Dirk in een vrachtwagentje had weggevoerd.
Waarheen kon hij niet zeggen. Het adres van de villa buiten de
stad kwamen ze te weten, maar het hoofdkwartier was leeg toen
de politie er binnenviel.
Er bleef maar ��n man over die hen op het spoor kon helpen, en
die man was Loeber. Ze reden onmiddellijk naar het ziekenhuis.
Loeber wilde eerst niet praten. Nort dreigde:
'Dilbert heeft zo pas de zoon van commissaris Talboom laten
ontvoeren. Snap je wat dat betekent?'
Dat begreep Loeber maar al te best. Als er wat met de jongen
gebeurde zag het er lelijk uit! Daar wilde hij in geen geval
in betrokken worden. Hij zei:
'Misschien treft u Dilbert nog aan in zijn
hoofdkwartier...'
'Daar is hij niet meer,' onderbrak Talboom direct.
'Dan moet u naar Malle, in de provincie Namen,' zei Loeber.
'Op de weg die naar de grens loopt staat een houten landhuis.
Het heet ' Iris'...'
Het laatste dat Dirk zich kon herinneren was dat iemand iets
onder zijn neus had geduwd. Toen hij de ogen weer opende lag
hij in een bos. De stilte werd alleen verbroken door het
zingen van de vogels en het ruisen van de dennebomen. Dirk
ontdekte verse sporen van autobanden op een bosweg vlakbij.
Zijn ontvoerders hadden hun wagen gekeerd en waren
teruggereden in de richting van waar ze gekomen waren.
Dirk volgde op een drafje de bosweg en kwam na een kilometer
of drie op een asfaltweg. Hij probeerde te liften. Drie
personenwagens reden hem voorbij. Ze konden ook niet weten
waarom Dirk zo dringend wenkte om te stoppen. Een vrachtwagen
nam hem tenslotte mee en bracht hem bij een caf� met een
terras. Dirk liep naar binnen en vroeg om te mogen
telefoneren.
Hij belde het politiebureau op. Inspecteur Jens
antwoordde.
'Dirk aan de lijn, inspecteur! Mag ik vader even?'
'Een ogenblik Dirk. Ik verbind je door.'
Talboom, Nort en enkele agenten waren onmiddellijk met de
politiewagen naar Malle gereden. De commissaris had inspecteur
Jens opgedragen op het bureau te blijven en elke belangrijke
inlichting door te geven. Via de mobilofoon kon de
politiewagen op het telefoonnet aangesloten worden.
Het was Talboom zelf die de oproep in de politiewagen
beantwoordde.
'Een dringende boodschap voor u, commissaris,' meldde Jens.
'Ik verbind u door.'
'Hallo vader!' klonk het in het apparaat.
'Dirk!' riep Talboom met overslaande stem uit. 'Hoe is het met
je?'
'Prima!'
'Waar ben je?'
'In en caf� op de weg naar Malle...'
'Hoe kom jij daar!' riep Talboom uit.
'Ze hebben me weggevoerd en bedwelmd. Toen ik weer bijkwam lag
ik in een bos, vijftien kilometer hier vandaan.'
'Blijf waar je bent,' beval Talboom. 'Wij zijn op weg naar
Malle. We pikken je in het voorbijrijden op.'
Na het gesprek met zijn zoon was commissaris Talboom een heel
ander mens geworden. Zijn sombere stemming was op slag
verdwenen.
'Ik vind het wel eigenaardig,' zei Talboom.
Nort keek op uit zijn gepeins: 'Wat?'
'Dat Dirk uitgerekend in de buurt van de plaats zit waar wij
moeten zijn.'
'Dat is niet zo gek,' vond Nort. 'Dilbert had er alle belang
bij ervoor te zorgen dat Dirk ongedeerd bleef. Maar hij wilde
die lastpost uitschakelen tot hij met Barbara klaar was.
Dilbert heeft zijn helpers opgedragen dit karwei op te knappen
en daarna naar Malle te komen. Om geen tijd te verliezen
hebben ze Dirk onderweg in dat bos achtergelaten.'
Dirk stond in het caf� aan de tapkast een biertje te drinken.
De waardin was op het terras toen een grote lichte sportwagen
op de lager gelegen weg stilhield.
'Neem me niet kwalijk,' riep de vrouw aan het stuur. 'Hoe kom
ik bij de Zwarte Kloof te Rindal?'
'Die kant uit, mevrouw,' wees de waardin. 'U passeert Malle en
u rijdt door tot de brug. Daar neemt u de weg die de rivier
stroomopwaarts volgt.'
'Kan ik er binnen het half uur zijn?'
'Met die wagen zeker!'
Dirk had eerst het vrij luid gevoerde gesprek slechts met een
half oor gevolgd, want hij was met zijn gedachten bij zijn
bewogen avontuur van de laatste uren. Met een schok drong het
tot hem door dat hij de stem kende van de vrouw, die hij
vanuit het caf� niet kon zien. Hij rende naar het terras.
'Barbara!' riep hij.
Barbara schrok van het onverwachte opduiken van Dirk. Ze gaf
vol gas, zodat de auto met een ruk wegschoot.
Voorbij Malle sloeg Barbara bij de brug de weg in die de
rivier volgde, zoals de vrouw haar had gezegd. Het was een
zeer bochtige en smalle landweg. Hij klom en daalde
voortdurend om een rotsmassief of een andere hindernis te
ontwijken. Als het uitzicht gunstig was kon Barbara de rivier
beneden in het ravijn zien. Ze kolkte bruisend tussen de
rotsen in de stroomversnellingen en vloeide dan weer snel
kabbelend verder in de bredere bedding.
Dirk stond ongeduldig op de rijweg voor het caf� te wachten en
begon wild te zwaaien toen de politiewagen eindelijk in het
zicht kwam. Talboom sprong uit de wagen en pakte zijn zoon bij
de schouders.
'M'n jongen!' zei hij.
'Vader!' antwoordde Dirk ontroerd. Maar het was niet het
geschikte ogenblik om zich aan de vreugde van het weerzien
over te geven.
'Ik heb Barbara gezien!' zei hij direct.
'Wat?!' riep Talboom uit.
'Waar?' vroeg Nort, die door het raampje van de auto
leunde.
'Hier! Amper een kwartier geleden.' Dirk wees naar de waardin.
'Mevrouw heeft haar de weg gewezen naar de Zwarte Kloof te
Rindal.'
Terwijl ze snel naar Malle reden vroeg Dirk:
'Hoe is het met Sam afgelopen?'
'Best,' antwoordde Nort. 'Ik heb hem naar Vellem gestuurd. Hij
wacht daar met Elia en Neppie.'
'Wat moet Barbara in de Zwarte Kloof?' vroeg Dirk verder. Hij
wist niet wat er aan de hand was. Maar het was vast geen
zuivere koffie, als Barbara als de bliksem voor hem
wegvluchtte en de politie achter haar aanzat.
'Ze heeft een afspraak met Dilbert,' antwoordde Talboom.
'En een die me niks bevalt,' vulde Nort aan.
'Ik heb Barbara horen vragen of ze de Zwarte Kloof binnen het
half uur kon bereiken,' vertelde Dirk.
Nort rekende uit: 'Dat gebeurde om omstreeks halfzeven. Dus is
de afspraak om zeven uur...' Hij raadpleegde zijn horloge en
zette een bedenkelijk gezicht: 'Het is bijna zeven uur.'
Op nagenoeg hetzelfde ogenblik keek Barbara op haar horloge.
Ze naderde weer het dal, na een omweg van enkele kilometers
over de heuvels. Vanaf de hoogte waar ze reed had ze een
prachtig uitzicht. De rivier kronkelde zich door een nauw,
rotsachtig ravijn dat met zeer donkere, dichte bossen begroeid
was. Zelfs op een zonnige dag ging er iets sombers van uit.
Met een betrokken hemel moest het ravijn beslist een
onheilspellende indruk geven. Aangezien er in ons klimaat meer
donkere dan zonnige dagen voorkomen, was het te begrijpen dat
de bewoners van de streek die plaats de 'Zwarte Kloof' hadden
genoemd.
In scherpe bochten daalde de weg en kwam een eind
stroomopwaarts van het donkere ravijn bij de rivier. Toen
Barbara de laatste bocht nam zag ze Dilbert aan de kant van de
weg staan. Ze stuurde haar wagen op een met gras begroeide
plek tussen de weg en de rivier. Barbara bleef in de auto
zitten en keerde zich naar Dilbert.
'Heb je de grammofoonplaat?' vroeg hij.
'Ja!'
'Waar?'
'Bij me.' Barbara waarschuwde: 'Als je probeert me te
beduvelen, maak ik de plaat stuk.'
Dilbert glimlachte zuinig. 'En jij weet wat er gebeurt als jij
je niet aan je overeenkomst houdt.'
'Ik moet eerst Filip zien!' eiste Barbara.
'Goed!' Dilbert ging naar de rand van de oever, die een
tiental meter steil naar beneden liep.
Barbara stapte uit en ging op een afstand van Dilbert bij de
rand staan. Hij gaf een fluitsignaal. Beneden, bij de rivier,
kwam een man achter een struik te voorschijn.
'Filip!' riep Barbara geschrokken omdat hij er zo slecht
uitzag.
Hij beantwoordde haar kreet met een mat: 'Barbara!'
Ze had wekenlang naar dit ogenblik gesnakt en nu het zover was
bracht het weerzien haar zo van streek dat ze als versteend
bleef staan. Toen ze eindelijk het verlammende gevoel de baas
werd en naar een mogelijkheid uitkeek om de steile helling af
te dalen, versperde Dilbert haar de weg.
'En de grammofoonplaat?' vroeg hij ongeduldig.
Barbara haalde de plaat te voorschijn en overhandigde haar aan
Dilbert. Zodra deze zich er van verzekerd had dat het wel
degelijk de Solo voor Slagwerk was, zette hij het op een lopen
en verdween tussen de bomen. Meteen sprongen Willy en zijn
helper uit hun schuilplaats en grepen Filip vast.
'Vlucht Barbara!' riep hij haar nog toe voor ze hem
meetrokken. Barbara kon wel huilen. Dilbert had zijn woord
gebroken. Wat moest ze beginnen tegen drie mannen, die zeker
gewapend waren?! Eerst wilde ze Dilbert narennen, maar ze gaf
die poging direct op. Gejaagd zocht ze langs de oever tot ze
een plek vond waar ze zich van de helling kon laten
glijden.
Op bevel van Dilbert hadden zijn helpers Filip met een
verdovingsmiddel bewerkt, zoals eerder met Dirk was gebeurd.
Ze legden de bewusteloze Filip in een bootje dat ze toen de
rivier induwden. Voor Barbara de plek kon bereiken waren de
drie mannen verdwenen. De stroming nam het bootje met Filip
mee door een betrekkelijk kalm deel naar een wijde bocht.
Daarachter begon de stroomversnelling tussen de nauwe oevers
en gevaarlijke rotsen van de Zwarte Kloof. Zo vlug ze kon
volgde Barbara de oever stroomafwaarts. Ze moest daarbij over
hindernissen klimmen of door het water waden omdat er geen pad
was. Het bootje ging sneller en sneller, zodat Barbara terrein
verloor.
Ze begreep dat ze op die manier het bootje nooit kon inhalen.
Barbara besloot dwars door het bos over de heuvel te klimmen
om zo de grote bocht van de rivier af te snijden. Met de moed
der wanhoop werkte ze zich door het struikgewas en kwam in het
hoge sparrenbos op de heuvel terecht. Het bos was zo dicht dat
het de rivier helemaal aan het gezicht onttrok.
Half glijdend haastte Barbara zich de met stenen bezaaide
helling af, die op de eigenlijke Zwarte Kloof uitliep. De
onstuimige rivier kolkte en bruiste in de nauwe bedding, die
op verschillende plaatsen door enorme rotsblokken versperd
was. Het gaf haar nog een beetje hoop dat ze eerst niets zag,
maar toen kwam het rubberbootje ineens achter een rots vandaan
en tolde in een kleine waterval. Het bootje was waarschijnlijk
aan de rots blijven haken toen het er door de stroming tegen
aan werd gedrukt. Maar nog v��r het omsloeg had Barbara
duidelijk gezien dat het leeg was. Filip moest al eerder uit
het bootje zijn gevallen. Dilbert had de misdaad zo ingekleed
dat het voor een ongeval kon doorgaan.
Barbara ging totaal uitgeput op een steen zitten en begon met
het gezicht in de handen te snikken.
Terug naar de inhoudsopgave
Vorige (12e) / Volgende (14e) hoofdstuk