Hoofdstuk 13


De Zwarte Kloof






Alvorens naar het hoofdkwartier van Dilbert te gaan hadden Willy en zijn helper Sam en Dirk naar een gewelfde kelder gebracht.
Voor het kleine raam zat een stevige tralie en de enige meubilering bestond uit een houten brits. Het was kennelijk een soort gevangeniscel, die Dilbert had ingericht om hinderlijke tegenstanders op te bergen of weerbarstige helpers klein te krijgen.
Sam en Dirk hadden geen idee waar ze konden zijn, want men had de blinddoek pas weggenomen toen ze in de cel waren. Ze onderzochten grondig hun klein en vochtig logies. Er was geen schijn van kans op uitbreken. Tenslotte gingen ze op de brits zitten en spraken lange tijd geen woord.
Sam zuchtte diep en voelde in zijn zakken. Gelukkig had men hem zijn pijp niet afgenomen. Er zat nog voldoende tabak in voor een trekje. Hij wilde de pijp aansteken, maar vond geen lucifers. Dirk haalde de aansteker van Loeber te voorschijn. Meteen besefte hij dat hij niet eens aan de aansteker had gedacht om zich te verdedigen! Wat stom dat hij er niet op een gunstig moment gebruik van had gemaakt!
'Krijg ik een vlammetje?' onderbrak Sam zijn gepeins.
Dirk vertelde vlug wat hem door het hoofd was gegaan.
'Zo krijg je vuur,' demonstreerde hij. Vervolgens wees hij op een tweede knopje. 'Maar als je hier op drukt spuit het bedwelmend gas eruit.'
Sam nam de brandende aansteker, stak zijn pijp aan en bekeek nieuwsgierig het voorwerp. Op dat ogenblik klonken haastige stappen op de stenen trap die naar de kelder leidde.
Sam doofde de aansteker en hield hem in zijn gesloten hand klaar.
Willy maakte de deur open en wenkte Dirk:
'Jij!'
Dirk stond op. Willy bleef bij de deur staan, de revolver klaar. Zijn helper blinddoekte Dirk. Sam kreeg geen gelegenheid om de aansteker te gebruiken. Hij moest machteloos toezien hoe de twee mannen Dirk meenamen. Ze brachten Dirk weer naar de kleine vrachtwagen, duwden hem in de laadruimte en reden weg.
Ongeveer een half uur later werd de deur van de cel opnieuw open gemaakt en kwam er een man binnen. Sam bleef rustig op de brits zitten en deed alsof hij zijn pijp wilde aansteken. Hij hield de bovenkant van de aansteker in de richting van zijn bewaker. Sam drukte op de knop. Een wolk bedwelmend gas spoot in het gezicht van de man. Hij wankelde en viel bewusteloos op de grond. Sam rende de gang in. Hij ademde diep omdat hij draaierig werd van het beetje gas dat hij had opgesnoven en sloot de celdeur af. Sam snelde de trap op, bijna tegen een tweede bewaker aan, die net naar de kelder toekwam. Sam drukte weer op de knop. Het kleine gasreservoir van de aansteker was blijkbaar bijna leeg want er ontsnapte slechts een zwakke straal. Maar doordat Sam de aansteker vlak onder de neus van de man duwde was het nog voldoende om hem buiten gevecht te stellen.
Sam liep naar de poort, maar die was gesloten. Hij maakte gebruik van de dwarsstijlen om de hoge poort te beklimmen. Het kostte hem veel inspanning om op de vooruitstekende kap te komen, die over de poort was gebouwd. Sam kroop een eindje over de muur die de binnenplaats afsloot en liet zich op straat zakken.
Juist toen Sam de straat uitrende kwam er een auto aan die bij de poort stopte. Bernard, Tony en nog drie andere kerels stapten uit.
Intussen was de man die slechts door een restje gas was bedwelmd weer bijgekomen. Hij trok de poort open en alarmeerde de anderen.
Ze kregen Sam nog net in de gaten voor hij om de hoek van de straat verdween.
Toen ze enige ogenblikken later de lange zijstraat insloegen lag die geheel verlaten. De mannen vroegen zich af hoe Sam Suffie in zo'n korte tijd spoorloos kon verdwijnen.
'Misschien is hij in een huis gevlucht,' meende er een.
Maar Tony, die over de schutting keek die de straat aan ��n kant afsloot, riep:
'Daar loopt-ie!'
Achter de schutting lag het station. Sam rende over de rails van het rangeerterrein in de richting van het stationsgebouw. Zijn te brede broekspijpen fladderden als vleugeltjes rond zijn benen. Door de grote sprongen die hij nam scheen hij te vliegen. Met ook nog vleugeltjes aan zijn hoed zou Sam een moderne versie van de Griekse god Hermes geleken hebben.
Sam verdween tussen de goederenwagens die op het rangeerterrein stonden. Voor zijn achtervolgers over de schutting waren geklauterd en de spoorwagens naderden was Sam al in het station gevlucht. Hij verschool zich achter een stapel kisten op het perron en holde daar vandaan in ��n ruk naar de wachtkamer.
Terwijl zijn makkers in en om de goederenwagens zochten, klom Bernard op het dak van een wagen. Van daaruit zag hij Sam. Hij floot zijn helpers bijeen, maar toen ze naar het stationsgebouw liepen, sneed een voorbijrijdende trein hun de pas af.
Sam wilde door de wachtkamer de straat op vluchten, maar bij de buitendeur zag hij een auto voor het station stoppen. Vier mannen sprongen eruit. Het leek wel of Dilbert de hele bende had opgetrommeld om hem te pakken te krijgen.
Sam rende naar de telefooncel en draaide vlug het nummer van Talboom op het politiebureau.
'Hallo commissaris Talboom, hier Sam Suffie,' riep hij in het toestel, terwijl zijn blik voortdurend van de straatdeur naar de perrondeur ging, waar de bendeleden verschenen.
Talboom hoorde hem nog op zeer gejaagde toon zeggen:
'Ik ben in het station gevlucht voor de bende van Dilbert. Haast u. Ze sluiten me in. Ik probeer tijd te winnen...'
'Hallo Sam! Hallo!' riep Talboom terug, maar kreeg geen antwoord meer.
'Afgesneden!' zei hij tot Nort, die bij hem stond.
Al de beschikbare politieagenten werden direct gemobiliseerd.

Bernard had de deur van de telefooncel opengerukt en Sam naar buiten getrokken. Tony kwam erbij en ze hielden hem ieder aan een kant stevig vast. Dat alles gebeurde vlug en zwijgend, want ze hadden er alle belang bij een opschudding te vermijden. De wachtende reizigers hadden, op een enkele uitzondering na, niets van het voorval gemerkt in de drukte. Er was een trein binnengelopen en ze dromden naar het perron. Een bakkersjongen kwam het station binnen. Hij droeg op zijn hoofd een groot dienblad met gebakjes voor het stationsbuffet. Hij stond verbaasd stil toen hij bijna tegen Bernard en Tony opbotste, die de tegenspartelende Sam meetrokken.
'Help! Help!' riep Sam de jongen toe, maar zo schor van emotie dat hij door het lawaai van de trein, de mensen en de mededelingen door de luidsprekers helemaal overstemd werd. De bakkersjongen en enkele reizigers die vlakbij stonden, keken stomweg toe. Het is wonderlijk hoe de meest onverklaarbare dingen midden in het publiek kunnen gebeuren, zonder dat ook maar iemand een vinger uitsteekt.
In een laatste poging zich te verzetten liet Sam zich met zijn volle gewicht op de grond vallen. Hij trok Bernard en Tony in zijn val mee, zodat ze hun hoofden tegen elkaar stootten. Volkomen verrast lieten ze Sam los. Deze sprong overeind, graaide met beide handen in het gebak en gooide het in het gezicht van een kerel die hem wilde vastgrijpen.
Voor de bendeleden de slagroom en de pudding uit hun ogen hadden gewreven, was Sam tussen de stomverbaasde toeschouwers door het perron opgevlucht. Hij sprong in de trein die op het punt stond te vertrekken. Toen hij zag dat zijn achtervolgers ook in de trein sprongen, verschanste hij zich in het toilet. Hij trok het raam open dat op de rails uitkeek, werkte zich erdoor en vluchtte opnieuw naar de goederenwagens op het rangeerterrein.
De anderen waren eveneens van de trein gesprongen, net voor hij wegreed. Ze zwermden waaiervormig uit over het rangeerterrein, naar de wagens toe waar Sam verdwenen was.
Sam handelde nu niet meer in het wilde weg. Hij wou tot elke prijs tijd winnen tot de politie kwam. Hij kroop vlug onder een wagen door naar een stel van vier goederenwagens. De deur van een der wagens was los. Sam sprong erin en schoof de deur dicht. Hij zette met een stuk hout de deur klem. Hij was nog niet klaar met het blokkeren van de tweede deur toen de bandieten zijn schuilplaats trachtten open maken. Sam drukte ijlings zijn rug tegen de deurkast en zette zich schrap met z'n voet tegen een ijzeren steun in de wand.
Ondertussen was het personeel in het station door de ongewone gebeurtenissen gealarmeerd, maar niemand wist precies wat er gaande was. Bernard zag dat er geen tijd meer te verliezen viel. Een eindje verder stond een kleine rangeerlocomotief op hetzelfde spoor. Hij wenkte Tony. Ze holden naar de locomotief en kropen in de cabine.
Toen zijn achtervolgers hun pogingen de spoorwagen open te maken opgaven, had Sam vlug de tweede deur eveneens met een balk klem gezet. Hij wachtte in spanning. Het werd en wedloop met de tijd. Zou de politie het station bereiken voor de bandieten wat gingen ondernemen?
Dilbert had Bernard en Tony opgedragen eens voor goed met Sam Suffie af te rekenen. Ze moesten dit karwei opknappen om hun vorige blunder goed te maken. Hoe Bernard het precies aan ging leggen wist hij nog niet. Hij zou er in ieder geval voor zorgen dat de prooi niet ontsnapte. Hij liet Tony de locomotief tegen de goederenwagen aanrijden waarin Sam zich had verschanst. Toen duwden ze met toenemende snelheid de wagens over het rangeerspoor voort.

Op weg naar het station had commissaris Talboom met Nort vlug een plan ge�mproviseerd. Ze waren met drie politiewagens. Twee werden elk naar een uitrit van het station gestuurd. Talboom en Nort reden regelrecht naar het stationsgebouw en zo werd van drie kanten uit de actie ingezet. Bernard en Tony waren volop bezig de snelheid van hun treintje op te voeren toen de politie ingreep.
Tony remde en ze sprongen van de locomotief nog voor deze helemaal stilstond. Ze werden door twee agenten opgevangen toen ze tussen de goederenwagens doorliepen. De andere bendeleden werden eveneens stuk voor stuk ingerekend.
Toen de locomotief stopte was het wagenstel blijven doorrijden. Nort, die van een spoorwegarbeider had vernomen dat Sam in de gesloten goederenwagen zat, spurtte naar de trein toe en slaagde erin op de spoorwagen te springen. Hij klom langs een ijzeren laddertje naar boven. Nort bonsde op het dak en riep luid: 'Sam! Sam!'
Sam schudde zijn hoofd, nog wat verdwaasd. Tony had met de locomotief de wagen zo hard geramd dat Sam met zijn hoofd tegen de wand botste en duizelig was blijven liggen. Maar de stem van Nort kikkerde hem op. Sam veerde overeind, schopte de balk weg zodat hij de deur open kon schuiven en stak zijn hoofd naar buiten. 'Hee Nort!' riep hij uitbundig terug.
Maar deze had geen tijd om de vreugdekreet te beantwoorden. Het wagenstel begon steeds harder het hellende rangeerspoor af te lopen, dat via een wissel op het hoofdspoor aansloot. En daar kwam uit de tegenovergestelde richting een trein aan. Een botsing werd onvermijdelijk en het leek erop dat de wens van Dilbert toch in vervulling zou gaan. Nort begon haastig de handrem aan te draaien die achter op de spoorwagen stond. Maar dat was niet genoeg om het zware stel op het dalende spoor te laten stoppen. Ze reden recht op de naderende trein af.
Sam, die de botsing zag aankomen, stond als verlamd in de deuropening.
'Springen!' riep Nort hem toe en wilde zelf de sprong van de nog hard rijdende wagen riskeren, toen de wissel werd overgehaald, vanuit de seinpost, waar men het gevaar had gezien. Het wagenstel liep keurig langs de passerende trein op het zijspoor en bleef tenslotte een eindje verder staan.

De eerste zorg van Nort en commissaris Talboom was zo vlug mogelijk te achterhalen waar Dirk en Dilbert konden zijn. De ondervraging van de arrestanten, noch de verklaringen van Sam gaven daaromtrent enige opheldering. Een van de mannen vertelde dat men Dirk in een vrachtwagentje had weggevoerd. Waarheen kon hij niet zeggen. Het adres van de villa buiten de stad kwamen ze te weten, maar het hoofdkwartier was leeg toen de politie er binnenviel.
Er bleef maar ��n man over die hen op het spoor kon helpen, en die man was Loeber. Ze reden onmiddellijk naar het ziekenhuis. Loeber wilde eerst niet praten. Nort dreigde:
'Dilbert heeft zo pas de zoon van commissaris Talboom laten ontvoeren. Snap je wat dat betekent?'
Dat begreep Loeber maar al te best. Als er wat met de jongen gebeurde zag het er lelijk uit! Daar wilde hij in geen geval in betrokken worden. Hij zei:
'Misschien treft u Dilbert nog aan in zijn hoofdkwartier...'
'Daar is hij niet meer,' onderbrak Talboom direct.
'Dan moet u naar Malle, in de provincie Namen,' zei Loeber. 'Op de weg die naar de grens loopt staat een houten landhuis. Het heet ' Iris'...'

Het laatste dat Dirk zich kon herinneren was dat iemand iets onder zijn neus had geduwd. Toen hij de ogen weer opende lag hij in een bos. De stilte werd alleen verbroken door het zingen van de vogels en het ruisen van de dennebomen. Dirk ontdekte verse sporen van autobanden op een bosweg vlakbij. Zijn ontvoerders hadden hun wagen gekeerd en waren teruggereden in de richting van waar ze gekomen waren.
Dirk volgde op een drafje de bosweg en kwam na een kilometer of drie op een asfaltweg. Hij probeerde te liften. Drie personenwagens reden hem voorbij. Ze konden ook niet weten waarom Dirk zo dringend wenkte om te stoppen. Een vrachtwagen nam hem tenslotte mee en bracht hem bij een caf� met een terras. Dirk liep naar binnen en vroeg om te mogen telefoneren.
Hij belde het politiebureau op. Inspecteur Jens antwoordde.
'Dirk aan de lijn, inspecteur! Mag ik vader even?'
'Een ogenblik Dirk. Ik verbind je door.'
Talboom, Nort en enkele agenten waren onmiddellijk met de politiewagen naar Malle gereden. De commissaris had inspecteur Jens opgedragen op het bureau te blijven en elke belangrijke inlichting door te geven. Via de mobilofoon kon de politiewagen op het telefoonnet aangesloten worden.
Het was Talboom zelf die de oproep in de politiewagen beantwoordde.
'Een dringende boodschap voor u, commissaris,' meldde Jens. 'Ik verbind u door.'
'Hallo vader!' klonk het in het apparaat.
'Dirk!' riep Talboom met overslaande stem uit. 'Hoe is het met je?'
'Prima!'
'Waar ben je?'
'In en caf� op de weg naar Malle...'
'Hoe kom jij daar!' riep Talboom uit.
'Ze hebben me weggevoerd en bedwelmd. Toen ik weer bijkwam lag ik in een bos, vijftien kilometer hier vandaan.'
'Blijf waar je bent,' beval Talboom. 'Wij zijn op weg naar Malle. We pikken je in het voorbijrijden op.'
Na het gesprek met zijn zoon was commissaris Talboom een heel ander mens geworden. Zijn sombere stemming was op slag verdwenen.
'Ik vind het wel eigenaardig,' zei Talboom.
Nort keek op uit zijn gepeins: 'Wat?'
'Dat Dirk uitgerekend in de buurt van de plaats zit waar wij moeten zijn.'
'Dat is niet zo gek,' vond Nort. 'Dilbert had er alle belang bij ervoor te zorgen dat Dirk ongedeerd bleef. Maar hij wilde die lastpost uitschakelen tot hij met Barbara klaar was. Dilbert heeft zijn helpers opgedragen dit karwei op te knappen en daarna naar Malle te komen. Om geen tijd te verliezen hebben ze Dirk onderweg in dat bos achtergelaten.'

Dirk stond in het caf� aan de tapkast een biertje te drinken. De waardin was op het terras toen een grote lichte sportwagen op de lager gelegen weg stilhield.
'Neem me niet kwalijk,' riep de vrouw aan het stuur. 'Hoe kom ik bij de Zwarte Kloof te Rindal?'
'Die kant uit, mevrouw,' wees de waardin. 'U passeert Malle en u rijdt door tot de brug. Daar neemt u de weg die de rivier stroomopwaarts volgt.'
'Kan ik er binnen het half uur zijn?'
'Met die wagen zeker!'
Dirk had eerst het vrij luid gevoerde gesprek slechts met een half oor gevolgd, want hij was met zijn gedachten bij zijn bewogen avontuur van de laatste uren. Met een schok drong het tot hem door dat hij de stem kende van de vrouw, die hij vanuit het caf� niet kon zien. Hij rende naar het terras.
'Barbara!' riep hij.
Barbara schrok van het onverwachte opduiken van Dirk. Ze gaf vol gas, zodat de auto met een ruk wegschoot.
Voorbij Malle sloeg Barbara bij de brug de weg in die de rivier volgde, zoals de vrouw haar had gezegd. Het was een zeer bochtige en smalle landweg. Hij klom en daalde voortdurend om een rotsmassief of een andere hindernis te ontwijken. Als het uitzicht gunstig was kon Barbara de rivier beneden in het ravijn zien. Ze kolkte bruisend tussen de rotsen in de stroomversnellingen en vloeide dan weer snel kabbelend verder in de bredere bedding.

Dirk stond ongeduldig op de rijweg voor het caf� te wachten en begon wild te zwaaien toen de politiewagen eindelijk in het zicht kwam. Talboom sprong uit de wagen en pakte zijn zoon bij de schouders.
'M'n jongen!' zei hij.
'Vader!' antwoordde Dirk ontroerd. Maar het was niet het geschikte ogenblik om zich aan de vreugde van het weerzien over te geven.
'Ik heb Barbara gezien!' zei hij direct.
'Wat?!' riep Talboom uit.
'Waar?' vroeg Nort, die door het raampje van de auto leunde.
'Hier! Amper een kwartier geleden.' Dirk wees naar de waardin. 'Mevrouw heeft haar de weg gewezen naar de Zwarte Kloof te Rindal.'
Terwijl ze snel naar Malle reden vroeg Dirk:
'Hoe is het met Sam afgelopen?'
'Best,' antwoordde Nort. 'Ik heb hem naar Vellem gestuurd. Hij wacht daar met Elia en Neppie.'
'Wat moet Barbara in de Zwarte Kloof?' vroeg Dirk verder. Hij wist niet wat er aan de hand was. Maar het was vast geen zuivere koffie, als Barbara als de bliksem voor hem wegvluchtte en de politie achter haar aanzat.
'Ze heeft een afspraak met Dilbert,' antwoordde Talboom.
'En een die me niks bevalt,' vulde Nort aan.
'Ik heb Barbara horen vragen of ze de Zwarte Kloof binnen het half uur kon bereiken,' vertelde Dirk.
Nort rekende uit: 'Dat gebeurde om omstreeks halfzeven. Dus is de afspraak om zeven uur...' Hij raadpleegde zijn horloge en zette een bedenkelijk gezicht: 'Het is bijna zeven uur.'
Op nagenoeg hetzelfde ogenblik keek Barbara op haar horloge. Ze naderde weer het dal, na een omweg van enkele kilometers over de heuvels. Vanaf de hoogte waar ze reed had ze een prachtig uitzicht. De rivier kronkelde zich door een nauw, rotsachtig ravijn dat met zeer donkere, dichte bossen begroeid was. Zelfs op een zonnige dag ging er iets sombers van uit. Met een betrokken hemel moest het ravijn beslist een onheilspellende indruk geven. Aangezien er in ons klimaat meer donkere dan zonnige dagen voorkomen, was het te begrijpen dat de bewoners van de streek die plaats de 'Zwarte Kloof' hadden genoemd.
In scherpe bochten daalde de weg en kwam een eind stroomopwaarts van het donkere ravijn bij de rivier. Toen Barbara de laatste bocht nam zag ze Dilbert aan de kant van de weg staan. Ze stuurde haar wagen op een met gras begroeide plek tussen de weg en de rivier. Barbara bleef in de auto zitten en keerde zich naar Dilbert.
'Heb je de grammofoonplaat?' vroeg hij.
'Ja!'
'Waar?'
'Bij me.' Barbara waarschuwde: 'Als je probeert me te beduvelen, maak ik de plaat stuk.'
Dilbert glimlachte zuinig. 'En jij weet wat er gebeurt als jij je niet aan je overeenkomst houdt.'
'Ik moet eerst Filip zien!' eiste Barbara.
'Goed!' Dilbert ging naar de rand van de oever, die een tiental meter steil naar beneden liep.
Barbara stapte uit en ging op een afstand van Dilbert bij de rand staan. Hij gaf een fluitsignaal. Beneden, bij de rivier, kwam een man achter een struik te voorschijn.
'Filip!' riep Barbara geschrokken omdat hij er zo slecht uitzag.
Hij beantwoordde haar kreet met een mat: 'Barbara!'
Ze had wekenlang naar dit ogenblik gesnakt en nu het zover was bracht het weerzien haar zo van streek dat ze als versteend bleef staan. Toen ze eindelijk het verlammende gevoel de baas werd en naar een mogelijkheid uitkeek om de steile helling af te dalen, versperde Dilbert haar de weg.
'En de grammofoonplaat?' vroeg hij ongeduldig.
Barbara haalde de plaat te voorschijn en overhandigde haar aan Dilbert. Zodra deze zich er van verzekerd had dat het wel degelijk de Solo voor Slagwerk was, zette hij het op een lopen en verdween tussen de bomen. Meteen sprongen Willy en zijn helper uit hun schuilplaats en grepen Filip vast.
'Vlucht Barbara!' riep hij haar nog toe voor ze hem meetrokken. Barbara kon wel huilen. Dilbert had zijn woord gebroken. Wat moest ze beginnen tegen drie mannen, die zeker gewapend waren?! Eerst wilde ze Dilbert narennen, maar ze gaf die poging direct op. Gejaagd zocht ze langs de oever tot ze een plek vond waar ze zich van de helling kon laten glijden.
Op bevel van Dilbert hadden zijn helpers Filip met een verdovingsmiddel bewerkt, zoals eerder met Dirk was gebeurd. Ze legden de bewusteloze Filip in een bootje dat ze toen de rivier induwden. Voor Barbara de plek kon bereiken waren de drie mannen verdwenen. De stroming nam het bootje met Filip mee door een betrekkelijk kalm deel naar een wijde bocht. Daarachter begon de stroomversnelling tussen de nauwe oevers en gevaarlijke rotsen van de Zwarte Kloof. Zo vlug ze kon volgde Barbara de oever stroomafwaarts. Ze moest daarbij over hindernissen klimmen of door het water waden omdat er geen pad was. Het bootje ging sneller en sneller, zodat Barbara terrein verloor.
Ze begreep dat ze op die manier het bootje nooit kon inhalen. Barbara besloot dwars door het bos over de heuvel te klimmen om zo de grote bocht van de rivier af te snijden. Met de moed der wanhoop werkte ze zich door het struikgewas en kwam in het hoge sparrenbos op de heuvel terecht. Het bos was zo dicht dat het de rivier helemaal aan het gezicht onttrok.
Half glijdend haastte Barbara zich de met stenen bezaaide helling af, die op de eigenlijke Zwarte Kloof uitliep. De onstuimige rivier kolkte en bruiste in de nauwe bedding, die op verschillende plaatsen door enorme rotsblokken versperd was. Het gaf haar nog een beetje hoop dat ze eerst niets zag, maar toen kwam het rubberbootje ineens achter een rots vandaan en tolde in een kleine waterval. Het bootje was waarschijnlijk aan de rots blijven haken toen het er door de stroming tegen aan werd gedrukt. Maar nog v��r het omsloeg had Barbara duidelijk gezien dat het leeg was. Filip moest al eerder uit het bootje zijn gevallen. Dilbert had de misdaad zo ingekleed dat het voor een ongeval kon doorgaan.
Barbara ging totaal uitgeput op een steen zitten en begon met het gezicht in de handen te snikken.




Terug naar de inhoudsopgave

Vorige (12e) / Volgende (14e) hoofdstuk